Mozambique > Zimbabwe > Zuid-Afrika

Donderdag 18 oktober
Om drie uur ’s ochtends worden we wakker van de 6 hanen op het binnenplaatsje en zo’n beetje elke haan in een straal van 2 kilometer. We doen alledrie geen oog meer dicht. Achter onze tent beginnen ze even later met twee stokken graan te ‘grinden’. We staan maar op en betalen nog wat voor de plek, alvorens we vertrekken. We staan natuurlijk direct aan de grens van Zimbabwe en verheugen ons erop dat dat ons dagen gaat schelen. Maar dat valt vies tegen. In eerste plaats blijkt de grenspost verlaten. Wanneer we de douanier gaan zoeken, vinden we hem onder een boom, een potje kaart spelend met zijn maten. Eemaal in het kantoor is hij niet bepaald behulpzaam. In tegenstelling tot wat we van anderen tijdens onze reis hebben gehoord, hebben we volgens hem wel visa nodig. Daar ligt ons eerste probleem. Ons geld is op. We proberen te onderhandelen. Dat we misschien in Bulawayo kunnen betalen. Daar denkt hij heel lang over na, alvorens hij resoluut nee zegt. ‘Bovendien’, begint hij; ‘moet jullie auto geregistreerd worden. Hij stuurt ons naar de politie, waar we kunnen betalen. We herinneren ons alle waarschuwingen over de Zimbabwaanse politie en deze man schijnt ook niet te geloven dat we geen geld hebben. We zeggen hem dat we er over na moeten denken. Bijna een half uur lang zitten we in de auto elkaar aan te kijken. Wat nu…? Ja, niet veel keus, weer terug..? Ja, maar we kunnen de Limpopo niet over. Dan helemaal terug..? Kan niet, niet genoeg benzine, we hebben nog een beetje geld om in Mapai te tanken… als er een tankstation is.. Het is erg moeilijk, maar uiteindelijk besluiten we toch maar weer richting Mapai te gaan. Daar zijn in ieder geval mensen. We zeggen de douanier gedag.

Wanneer we zo’n 50 kilometer voor Mapai voor de vierde keer in dezelfde put knallen moeten we er toch maar een beetje om lachen. Ja, hij ligt er nog steeds.. In Mapai besluiten we het risico te nemen. We vragen eerst of we ergens kunnen tanken en dat kan gelukkig. Prachtig! Het is nog zo’n ouderwetse drum met handmatige pomp. Maar het werkt prima. We gaan richting de Limpopo. We realiseren ons dat het waarschijnlijk niet zo’n goed plan is een weg te nemen die niet op de kaart staat, maar we hebben niet veel keus. De weg wordt na de eerste bocht al direct slecht. Zand.. kronkelend en hobbelend halen we het tot en met de rivier. Daar staan we dan aan de oever, die veel hoger ligt dan de rivier en kijken naar beneden.

Hoe moet ons dit in godsnaam lukken? De Limpopo is breed, maar geen idee hoe diep… Maar ineens zien we een wagen en 3 ossen aankomen lopen, met daarvoor 3 mannen. We kijken elkaar aan. Oké, eerst naar de overkant en dan de prijs bespreken. En ja hoor, de auto wordt voor de zoveelste keer uitgelachen, de hoogte van de uitlaat wordt bekeken en ze zeggen ja! Maar op eigen risico. We zijn al blij genoeg! De ossen worden met zware kettingen voor onze auto vastgemaakt en Auke geeft gas.

Niet stoppen met gassen!! Met m’n rok opgetild en m’n schoenen in mijn hand loop ik met Helmer erachter aan, hopend dat de auto het haalt. En hij haalt het! Maar nu nog het spannendste. De prijs.. De mannen kijken ons aan en vragen 200.000 metacais. Aj..
wij hebben maar 50.000…

Zoals vaker wordt dit in eerste instantie niet gelooft. De mannen praten met elkaar en zeggen dat de eigenaar van de ossen dit niet zal accepteren. We verontschuldigen ons en vragen of we het anders op kunnen lossen. We openen de achterklep en Auke haalt uit zijn tas een blauwe spijkerbroek. De mannen praten druk en kijken naar elkaars lichaam en naar de broek. Degene die hem waarschijnlijk past krijgt hem toegegooid en deze bekijkt hem kieskeurig. Hij kijkt naar Auke. Auke denkt dat het niet genoeg is en haalt nog een spijkerbroek uit z’n tas. Een zwarte.. Ja, dat is beter, de jongen knikt tevreden en tot onze verbazing geeft hij Auke de blauwe terug. Het is geregeld en we zijn opgelucht als de mannen ons groeten en de Limpopo overgaan.

Maar als we achter ons kijken verdwijnt onze glimlach snel.. We staan midden in een woestijnoever, met mul zand.. We starten de auto en binnen enkele seconden staan we vast. Het houdt niet op! We kijken naar de mannen die halverwege de oever zijn.. Die willen ons vast niet meer helpen.. Snel genoeg zien we een 4×4 de rivier over rijden, zonder ossen. We besluiten hulp te vragen. We hebben geluk, het is een aardige man. Hij helpt ons, of althans zijn bijrijder. Die rijdt de auto er zo uit. Het zijn wat foefjes die je moet weten. Rugzakken uit de auto, een beetje lucht uit de banden voor grip en al pompend gassen. Ook met je wielen blijven zwenken, niet rechtdoor. Helmer kijkt goed zijn technieken af. Ondertussen zit ik met Auke naast de man van de 4×4 te luisteren naar zijn betoog over hoe wit, zwart of gekleurd allemaal gelijk zijn en dat hij ons whities daarom helpt, want hij gelooft dat dat het belangrijkst is. Elkaar helpen. Zeker weten! Eenmaal de oever over helpt hij ons de banden oppompen en na een waarschuwing van hem over de slechte weg die ons nog in het verschiet ligt, staan we er weer alleen voor. Het is 13.00 en het is nog 100 kilometer naar Parfuri. We zijn nu compleet blut, hebben niet veel benzine meer en dat geld ook voor het water. Maar we moeten wel.
Als we al dachten dat het niet erger kon, deze laatste 100 kilometer zijn letterlijk een hel. Midden op de dag, zo’n 40 graden, geen airco, bijna geen water en weggetjes als drijfzand, zo mul. Gelukkig had Helmer goed opgelet en meer sleeënd dan rijdend rijden we van vast stukje naar vast stukje. Auke ernaast, druk dirigerend en af en toe stoppen we om een stuk vooruit te lopen om te kijken wat er na de volgende bocht zou komen. Het wordt steeds slechter.. en tot overmaat van ramp komen we vast te zitten. Duwend en trekkend weten we eruit te komen, alleen maar om even later weer vast te zitten. Toen we ons voor de tweede keer eruit hadden gewerkt, komen er uit het niets ineens allemaal kinderen te voet en op fietsjes aangesneld, lachend rijden ze naast de auto tot we weer vast komen te zitten. Auke en Helmer gaan weer verderop kijken, terwijl ik met de kinderen probeer te praten. Via tekeningen in het zand vertellen ze me dat het verder nog mul is en tot overmaat van ramp tekenen ze een rivier, nog een rivier?? Ja! Diep? Nee, niet diep. Pffff.. Ik doe nog even poppenkast met Baldwin, (Helmers aapje) en rijden dan weer weg. Ik besluit met de kinderen voorop te rennen, maar na een tijdje vinden ze dat ze ver genoeg zijn gegaan en zwaaien ze ons na.

Als er al een rivier is geweest, dan is die nu droog. Deze diepe zanderige putten zijn het ergst. Na een stukje raken we weer vast. Dit keer lijkt het er niet op dat we er zo uit zullen komen. Doordat er op deze weggetjes alleen 4×4’s rijden, ontstaan er diepe sporen en een hoge heuvel zand in het midden. Tot nu toe hadden we daar prima op gesleed, zolang de wielen nog enigszins grip hadden. Nu was dat niet het geval, de heuvel was te hoog. De hele onderkant van de auto stond vast. Wanneer we uitstappen en om ons heen kijken zien we niks. We zijn in ‘the middle of nowhere’. Verhalen van andere reisgenoten komen in ons op. Toeristen die onvoorbereid de woestijn in trokken en nooit meer terug kwamen. Waren wij ook zo dom? De zon is ondragelijk, maar we proberen toch zand van onder de auto vandaan te scheppen. Wat we wegscheppen komt net zo snel weer terug. We slopen de nummerborden eraf om meer tegelijkertijd te scheppen, maar na een paar minuten zijn we uitgeput en uitgedroogd.

Een lichte paniek. Auke en ik trekken een lange broek, trui en bergschoenen aan, doen onze sokken over onze pijpen en een pet op ons hoofd. Een zonnesteek of een beet van het een of ander is nu niet echt wat er nog bij kan. Bovendien kruipt het zand overal. In de schaduw van wat bomen razen allerlei gedachten door ons hoofd. Wat als we nu heel de heuvel onttoppen? Maar dat is zeker tientallen meters lang en het is te warm. Ik begin schors van de bomen te slopen, misschien dat we die onder de wielen kunnen leggen voor grip? Het helpt niet. Ondertussen is Auke in de schaduw thee aan het zetten. Onderweg hadden we bij een of ander dorpje water gevraagd. ‘aqua porfavor?’, maar dit kwam uit een waterput en we hadden er witte wormpjes in ontdekt. Beter dus om te koken. Auke zegt dat het beter is te wachten tot het donker is, zodat het koeler is en we het graven langer vol kunnen houden. Helmer daarentegen is nog steeds in de zon als een gek aan het graven. Hij heeft ondanks onze waarschuwingen zijn t-shirt uitgedaan en pakt telkens opnieuw naar het laatste beetje water dat we hebben. Hij is in paniek en wordt steeds roder. We moeten het water sparen, want wie weet hoelang we hier nog zouden zitten. Maar Helmer moet drinken en wanneer hij eindelijk in de schaduw komt, pakt hij het net gekookte water en giet het in zijn mond. De waarschuwing kwam te laat. Hij heeft zijn mond en keel flink verbrand. Daar zitten we dan met z’n drieën in de schaduw.

Wanneer ik even later weer verder loop te zoeken naar een oplossing, hoor ik belletjes. Het zijn twee geitehoeders. Een wat oudere man en vrouw. (Ik vind het nog steeds ongelofelijk dat je er echt zeker van bent dat er in een straal van honderd kilometer echt niemand is en dat er dan toch weer zomaar iemand komt aangewandeld) We vragen om hulp. Ze kijken even en vallen gelijk op hun knieën om te helpen graven. Een lange tijd graven we met z’n vijven en de auto zakte een beetje, maar wanneer we weer uitgeput zijn en de man en vrouw nog steeds verder graven, vragen we ze te stoppen. Ze zijn ook uitgeput, maar blijven staan. We willen ze niet ophouden en met gebaren zeggen we dat er heus wel een auto zal komen, dat ze niet hoeven te blijven. We geven ze een bakje thee en met tegenzin gaan ze weg. Daar zitten we weer. De tijd gaat voorbij. De enige auto (een 4×4) die we op deze weg tegenkomen, crost tot onze verontwaardiging met een boog om ons heen, terwijl wij naar hem zwaaien voor hulp.

Als Auke terug komt van een stukje teruglopen, zegt hij dat er voordat we op deze weg kwamen, waarop we vast zijn komen te zitten, een pad opzij gaat, die parallel loopt aan onze weg. Dat betekend dus dat we achteruit moeten rijden. We zijn zo bezig geweest met het pad voor ons dat we daar niet aan gedacht hebben! Achter onze auto is de heuvel natuurlijk lager, anders hadden we wel eerder vastgezeten! Dit gaan we proberen en na een halfuurtje duwen gaan we achteruit. We zijn los! Nu mogen we echt niet meer vast komen te zitten. Ondanks z’n mond rijdt Helmer nog steeds verder, daar hij het ondertussen goed onder de knie heeft gekregen. Auke zit er weer naast en telkens klinkt het: ‘Ga-ga-ga-ga! En ‘Stop!’ We proberen zoveel mogelijk met twee wielen in ‘de berm’ te rijden, zodat zeker 1 deel van de auto grip heeft. Na een tijdje begint de weg wat beter te worden, maar dan komt het volgende probleem: keien. De wielen zijn ondertussen ook best al afgesleten en staan nog steeds halfvol, want dat hebben we onderweg weer moeten doen. We krijgen telkens heuvels, waar Auke en ik de auto tegenop moeten duwen anders glijdt hij op de keien weer terug. Langzaam begint het weer donker te worden. Ondanks dat we om de paar minuten bang naar de benzinemeter kijken, trekt onze aandacht steeds weer naar buiten.

Het landschap begint te veranderen. We komen door een boabab gebied. Overal om ons heen zien we de reusachtige, stokoude bomen staan. We zijn diep onder de indruk en ondanks dat we snel onze bestemming willen bereiken kunnen we het niet laten even te stoppen om een foto te nemen. De zon schijnt roodgloeiend. Even later rijden we nog langs een veld dat in brand staat. We kunnen Parfuri niet een, twee, drie vinden en komen nog wat mensen tegen aan wie we het vragen. Telkens zijn we er bijna. Het moet nu echt, de benzine is echt op. De reservetank ook. Maar dan zijn we er ineens.

Parfuri blijkt niet meer dan een klein grensdorpje te zijn, vergelijkbaar met Chiqualaquala. Ook hier weer de vervallen huizen, waartussen men in hutjes woont. In het donker rijden we erin en een paar seconden later rijden we bijna tegen het grenshek op. Weer dicht natuurlijk. Dan moeten we hier maar weer slapen, maar waar? Terwijl we te voet rondkijken naar mensen, zien we drie mensen aan komen lopen, waarvan een in uniform, met baret en al. Dat zal de douanier zijn. Als we tegen ze praten staan ze ons eerst alleen maar aan te staren, alsof we uit de lucht zijn komen vallen. Uiteindelijk blijkt dat we onze tent kunnen opzetten bij het hek, onder een soort afdak. We zijn uitgeput.

We vullen onze zak weer op met water bij een kraantje en koken ons laatste eten. We wassen ons een beetje met het water en steken een kaars aan, die alsmaar uitwaait, want het begint aardig te waaien. Wanneer we besluiten nog thee te drinken en te gaan slapen, komen er ineens een aantal mannen aanlopen. Een daarvan herkennen we als de bijrijder van de Limpopo! Deze is ondertussen weer verder gereisd met drie andere mannen in een 4×4 busje. We begroeten elkaar vriendelijk en met veel gebaren vertellen we van onze avonturen, maar zijn eigenlijk veel te moe. De mannen staan bij het muurtje en ineens worden er allemaal zakdoeken tevoorschijn gehaald en open geknoopt. Daarin bevinden zich geroosterde noten, vis en kip. Ze vragen ons mee te eten. Wij geven hun thee, maar zij hebben ook nog flessen frisdrank, wat natuurlijk veel beter is. Uiteindelijk gaan we maar slapen. ’s Nachts waait het zo hard dat de tent bijna omwaait, maar het is lekker koel en slapen doen we toch wel.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.